Behalve het secretariearchief t/m 1946, waarover vaker een blog verschijnt, wordt ook het gemeentelijk archief 1946-1984 momenteel beter toegankelijk gemaakt voor het publiek door het RAN. Ook hierin duiken natuurlijk regelmatig pareltjes op die we willen delen. Zoals over de Noodschouwburg op de Wedren!
Oude stadsschouwburg
De stadsschouwburg zoals wij die kennen werd eind jaren ‘50 gebouwd aan de Nassausingel en is te zien vanaf het Keizer Karelplein. Net als in Rotterdam, Eindhoven, Tilburg en Deventer was de Nijmeegse stadsschouwburg onderdeel van het naoorlogse nieuwbouwplan van de stad. Nijmegen zat al lange tijd zonder. De oude schouwburg aan de Lange Burchtstraat was ‘na veel gesteggel in de gemeenteraad’ in 1935 gesloopt om plaats te maken voor winkels met bovenwoningen. Het gebouwtje, waar de tram zich in ‘onelegante bochten’ omheen moest slingeren (aldus een brief van Werkverband Katholiek Amateurtoneel uit 1955), had nog echt de allure van een schouwburg, met de intimiteit van het kleine, negentiende-eeuwse Nijmegen. De afwezigheid van een schouwburg zorgde voor gemor bij beroeps- en amateurverenigingen, maar de oorlog brak uit en de kwestie verdween naar de achtergrond.
Een variétéartiest met een houten schouwburg
Toen kwam in juli 1945 bericht van de heer B. Elferink uit Den Haag, variétéartiest en schouwburg-exploitant. Het theater dat hij daar exploiteerde was tijdens de oorlog vernietigd, en nu trok hij het land door met een ‘goed geoutilleerde transportabele houten schouwburg, plaats biedende voor zo’n 700 personen, met front, zijbalkons en gallerij.’ In 1938 had hij er nog mee op de Nijmeegse kermis gestaan. Hij bood aan de schouwburg te plaatsen voor onbepaalde tijd voor het geven van ‘eerste rangs beschaafde en decente voorstellingen op het gebied van Variété en voorts het geven van goed toneel, Operette, Cabaret, Revue enz.’ Het college van B&W stemde in, het bouwwerk werd geplaatst op de Wedren aan de Bijleveldsingel en al snel werd het in de volksmond aangeduid als ‘Noodschouwburg’. De eerste toneelvoorstelling vond er plaats op 12 oktober 1945.
Hoewel het Nijmeegs uitgaanspubliek dankbaar gebruik maakte van deze Noodschouwburg, was niet iedereen fan. Zo schreef een zekere heer Franke begin 1946 een brief aan Burgemeester Hustinx om hem van ‘de kunstgevoelens van het Nymeegsche Publiek’ op de hoogte te stellen. Hij vond de noodschouwburg bedroevend. De opvoeringen waren beschamend en een ‘beleediging’ aan het Nymeegsche schouwburgpubliek. Het was dringend noodzakelijk dat binnen afzienbare tijd een schouwburg verrees waar op- en uitvoeringen gegeven werden van allereerste gehalte, en dat ertegen gestreden moest worden dat er nog gelegenheid geboden werd om opvoeringen ten tooneele te brengen als plaatsvonden in de Noodschouwburg. ‘De Nymeegsche bevolking is hoogst intelligent en heeft het volste recht te eisschen dat zy prima toneelwerk te aanschouwen krygt'.
Bezwaren van de brandweercommandant
Een andere tegenstander van de Noodschouwburg was de commandant van de brandweer, de heer De Rooy. De 'houten schouwburgtent' noemde hij het in de vele brieven aan het college waarin hij waarschuwde voor de slechte staat waarin het gebouw verkeerde. Het brand- en paniekgevaar van dergelijke schouwburgtenten was groot en deze schouwburg in het bijzonder moest tenminste nog aan veertien voorwaarden voldoen om niet meer ‘levensgevaarlijk’ te zijn. Het is onduidelijk waarom er vanuit het college geen gehoor kwam aan de cassandravoorspelling van de brandweercommandant. De Noodschouwburg aan de Wedren was slechts enkele maanden in bedrijf toen het noodlot toesloeg: in de stormachtige nacht van 28 december werd het dak door hevige windvlagen van het gebouw gerukt. De schade was onherstelbaar.
De heer Elferink verzocht de gemeente om kwijtschelding van de rekeningen der gedane brandweerdiensten en terugbetaling van 50% van de betaalde huur, maar de brandweercommandant, die toevallig ook directeur was van het Bouw- en Woningtoezicht, adviseerde het college hier niet aan toe te geven. In zijn brieven verborg hij nauwelijks zijn dedain over Elferink. In de laatste brief schreef hij ‘de eer’ te hebben het college in overweging te geven dat de toestemming voor het hebben van de schouwburgtent aan de Wedren teneinde loopt en bovendien binnen drie weken de tent moet zijn opgeruimd en het terrein geëgaliseerd. Voor de ambitieuze variété-artiest heeft het verhaal een tragisch einde. Hij ging failliet en kon zijn beroep niet meer uitoefenen.
Wat er nog van over is
In de maanden erna verplaatste het schouwburgpubliek zich naar De Vereeniging en de bioscoopzalen waar vanaf dan ook variétévoorstellingen waren te zien. Van de Noodschouwburg hebben we één foto in de beeldbank. Maar over de heer Elferink, de brandweercommandant en het hoogst intelligente Nymeegsch publiek is nog van alles te ontdekken in de archieven van het RAN.
Lees hier alle blogs van het RAN. Zelf een dossier inzien? Kijk hier voor de openingstijden en mogelijkheden.